Zolang een moslim de geboden van het religie niet ontkent en zolang īmān zich in het hart bevindt, heeft hij de religie niet verlaten en wordt hij geen ongelovige (kāfir). Hij is nog steeds een moslim, zelfs als hij geen aanbiddingen verricht. Daarentegen, indien hij een zonde heeft begaan, dan heeft hij daardoor de straf van Allah verdiend, omdat hij de plichten van de aanbiddingen niet heeft volbracht.
De aanbiddingen zorgen voor de ontwikkeling en voor versterking van de īmān. Aanbiddingen bevrijden ons uit de bestraffing in het Hiernamaals en vormen een middel om de gunsten van het Paradijs te verkrijgen. Zich beperken tot een eenvoudig geloof door aanbiddingen te verlaten kan het geloof verzwakken en het licht van de īmān doen verdoven.
Laten we dit uitleggen met een voorbeeld:
Īmān is te vergelijken met een brandend vuur in het open lucht. Het vuur moet beschermd worden door een glazen stolp, opdat het niet zal doven. Als het vuur buiten wordt gelaten zonder enige bescherming , dan zou zelfs een heel licht briesje het vuur kunnen verdoven. Īmān is een brandend licht in ons hart. Het licht wordt beschermd door het verrichten van onze aanbiddingen, net zoals een glazen stolp dat doet ten aanzien van het vuur. Door het verrichten van het gebed (salāt), het vasten (sawm) en andere aanbiddingen lossen we onze schulden af die we aan Allah verschuldigd zijn. Tegelijkertijd beschermen we hiermee onze īmān.
Als de aanbiddingen niet worden verricht, zal het licht van de iman onbeschermd blijven, zoals het vuur in het open lucht. Op een dag kan het gaan doven. Met het uitdoven van de īmān verliest de moslim de meest waardevolle bezitting: de sleutel tot het Paradijs. Hierdoor hebben de aanbiddingen een zeer belangrijke positie om het geloof te beschermen en het eeuwige leven in het Paradijs te bereiken.